De Stolp, icoon van het Noord-Hollands landschap

Een stolpboerderij is een boerderijtype met een piramidevormig dak. Onder dit dak was plaats voor de boerenfamilie, het vee, het hooi, de wagens en andere werktuigen. Dit boerderijtype valt in de hoofdgroep Noordelijke huisgroep, net als de Friese verwant, de stelpboerderij.

De stolpboerderij omstreeks 1550 ontstaan in Noord-Holland uit de behoefte grotere hoeveelheden graan en hooi op te slaan. De hoge schuur kwam daarbij in de plaats van de traditionele hooiberg. De middeleeuwse boerderijen waren varianten van het Friese langhuis of het hallenhuis. Ze worden afgebeeld op kaarten en tekeningen, onder andere door Rembrandt.

Zestiende eeuws
Bij het oudste type ging het vermoedelijk om al langer bestaande langhuizen met een woongedeelte en een koeienstal, waarbij de schuur werd aangebouwd, soms met inpassing van de bestaande bedrijfsgedeelten. In de loop van de zestiende eeuw kreeg de woning een plek in de schuur. In 1552 is in Westzaan voor het eerst sprake van een hoyhuis met voorin een woongedeelte. De oudste nog bestaande stolpboerderij is Het Kooghuis in Uitgeest. Het oudste vierkant is dendrochronologisch gedateerd op 1559. Het woord stolp wordt voor het eerst gebruikt in 1599 in het bestek voor de bouw van een eenvoudige schuur bij het nieuwe Gemenelandshuis in de Zijpe- en Hazepolder. Het woord is vermoedelijk afgeleid van het Middelnederlands stulpe ‘stulp, deksel’ en verwijst naar de dakvorm, die op een omgekeerde kom of een klok lijkt. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw werd het woord stulp ook gebruikt voor een ‘kleine, armelijke of nederige woning’.

Boerderijen-onderzoekers als Klaas Uilkema en Rob Hekker gingen er lange tijd van uit dat de stolpboerderij was ontstaan uit een hooiberg die was voorzien van uitgebouwde buitenstijlruimten of uitkubbingen. Daarbij wezen ze onder andere op stijlen van hooibergen die waren hergebruikt. Ook zeventiende-eeuwse tekeningen die het boerenleven romantiseerden, werkten deze gedachte in de hand. Deze theorie is inmiddels achterhaald.

Afgeleide van
De stolpboerderij is, net als andere schuurtypen, waarschijnlijk afgeleid van middeleeuwse kloosterschuren en andere hoog ontwikkelde bouwwerken. De stolpboerderij kenmerkt zich vooral door de verdubbelde schoren of zwiepingen, die ook bij de hiervan afgeleide bouwvormen in Duitsland terugkeren.

Landeigenaren en investeerders lieten voor hun pachters vaak moderne stolpboerderijen bouwen. Zelf brachten ze geregeld de zomer door in de herenkamer van hun hofstede. Ook werden er wel dubbele stolpen – een soort twee-onder-een-kapboerderijen – gebouwd. Het verschil met de langwerpige Friese stelpboerderij en andere Fries-Groningse boerderijtypen is betrekkelijk. In Noord-Holland gaf men vermoedelijk mede om esthetische redenen de voorkeur aan piramidale bouwvormen. Waar meer akkerbouw voorkwam, werden langwerpige stolpen met twee of drie vierkanten gebouwd.

Nieuwe droogmakerijen
De bouw van stolpboerderijen werd vooral toegepast in de nieuwe droogmakerijen: de Zijpe- en Hazepolder, Wieringerwaard, Beemster, Purmer en Schermer. Met betrekkelijk weinig hout werd een groot bouwvolume gecreëerd. Het was een succesvol Nederlands exportproduct dat zijn weg vond van Duinkerke tot in Denemarken. De noordelijkste stolp was ‘Westeranflod’ in Møgeltønder, gebouwd door een Deensgezinde Fries in 1911, later afgebrand. In Zuid-Holland zijn stolpboerderijen te vinden in Lisse, Aalsmeer en in Moerkapelle, waar in de polder Wilde Veenen omstreeks 1660 de boerderij Stolpenburg verrees. In Noord-Holland is de stolpboerderij ook te vinden op de eilanden Texel en Wieringen; op oude kaarten zijn verder enkele stolpen op Vlieland te zien.

In het begin van de zeventiende eeuw kwam de stelpboerderij als Friese variant op. De eerste stelpboerderijen werden vermoedelijk gebouwd in de polders van de Staverse Meren (1620) en het Workumer Nieuwland (1624). Enkele voorbeelden staan op een in 1659 gemaakte kaart. Dit boerderijtype heeft vanwege het grotere aantal gebintvakken een rechthoekige in plaats van een vierkante plattegrond.

Opleving
Tussen 1840 en 1880 ging het opnieuw erg goed in de agrarische sector en werd een groot aantal stolpboerderijen bijgebouwd.

Nu sterk verminderd
Sinds de Tweede Wereldoorlog is het aantal stolpboerderijen in Noord-Holland sterk verminderd. De stolpen zijn te klein of te ouderwets voor een modern agrarisch bedrijf. Daarnaast gaat het houtwerk rotten door de verlaging van het grondwaterpeil, waardoor de fundering van de stolp gaat verzakken. Ook door blikseminslagen gaan veel stolpboerderijen verloren. Er zijn een paar duizend stolpboerderijen over in Noord-Holland, waarvan er een paar honderd een monumentenstatus hebben. Wel kennen sommige gemeenten, zoals Medemblik en Opmeer, een goed stolpenbeleid waarbij bijvoorbeeld sloop zonder vergunning niet mogelijk is.

Het behouden van de stolpboerderij als het icoon van het Noord-Hollands landschap heeft een hoge planologische, toeristische en duurzame waarde. Wie geniet nu niet van het prachtige aangezicht van het stolpendorp Twisk?